Tijdens het schrijven van een proefschrift dat veel publieke aandacht trok, was Hans Boutellier hoofdredacteur van het toonaangevende tijdschrift Justitiële Verkenningen, een blad met veel inhoudelijk gezag. Na tien jaar maakte hij de overstap naar een functie als beleidsmedewerker binnen het Ministerie van Justitie. Daar raakte hij intensief betrokken bij het project ‘Justitie in de buurt’, centrerend rond de vraag: Hoe kunnen we de burger weer bij het recht betrekken? De huidige Veiligheidshuizen zijn daar nog een resultaat van. Hans Boutellier is momenteel algemeen directeur van het Verwey-Jonker Instituut en bijzonder hoogleraar Veiligheid & Burgerschap aan de VU.
Het thema veiligheid houdt Hans Boutellier al lange tijd bezig. Hij verbaasde zich erover dat veiligheid zo een dominant thema is in de hedendaagse samenleving. Boutellier: “Ik denk dat dit komt omdat veiligheid ordening belooft; de organisatie ervan komt tegemoet aan het gevoel van onzekerheid waarmee veel burgers in onze complexe samenleving kampen.” De criminoloog illustreert dit door te verwijzen naar het strafrecht: ”In een samenleving die samenhang verliest, lijkt een harde aanpak van criminaliteit een belangrijke bijdrage te leveren aan het gevoel van orde. De verwachtingen ten aanzien van het strafrecht worden dus steeds groter.” Dat de samenhang wegvalt heeft volgens Boutellier te maken met de opkomst van de postmoderne samenleving, waarin iedereen zelf bepaalt wat goed of slecht is: ,,Het strafrecht ontwikkelt zich tot een soort moreel minimum; een morele bodem. Niet langer positieve idealen, maar dat wat we gemeenschappelijk afwijzen vormt onze common sense; dat bindt ons samen.”
Secularisatie
Volgens Boutellier fungeerde godsdienst in de Westerse samenlevingen lange tijd als organiserend principe; de samenhang in de samenleving werd erdoor bepaald. Dat is door de secularisatie niet langer het geval: ,,Er is in de samenleving nog wel sprake van geloof, maar dat is grotendeels beperkt tot het privédomein.” Hierdoor rijst volgens de criminoloog de vraag waar de sociale organisatie nu vandaan moet komen: ,,In deze situatie lijkt het strafrechtelijke systeem nog het enige resterende morele bolwerk te zijn.” Bij het schrijven van zijn proefschrift in 1992 kreeg Boutellier echter het inzicht dat de secularisatie niet alleen maar een negatief effect heeft op de moraal. : ,,De secularisatie leidt niet tot een moreel vacuüm, maar tot een moreel minimum; een minimale morele consensus in de gemeenschappelijke aanvaarding van het harm principle.” Daarmee bedoelt Boutellier dat wij het afwijzen dat mensen elkaar leed toebrengen. De rol van het slachtoffer is daarin van groot belang, omdat daar de absolute grens ligt van wat wij gemeenschappelijk niet vinden kunnen. In het strafrecht wordt deze moraal geëxpliceerd. Met Durkheim zou je het strafrecht dus als ‘de viering van de moraal’ kunnen beschouwen.
Moreel minimum
Maar in hoeverre leidt deze juridisering van de moraal – het strafrecht als moreel minimum – niet ook tot een ontmoralisering van de publieke ruimte? Boutellier: “Er is weliswaar geen moreel vacuüm, maar de moraal is wel gereduceerd tot een minimum; er is in het publieke domein dan geen moreel debat in positieve zin meer mogelijk. Het enige morele referentiepunt is dan nog het slachtoffer. Deze krijgt een bijna heilige status, want hij geeft een soort gezamenlijkheid.” Volgens de criminoloog is dat ook de achtergrond van het debat over de rol van het slachtoffer in de rechtszaal, zoals bij de discussie rondom het spreekrecht. Boutellier: “Er lijkt sprake te zijn van een soort jaloezie op de aandacht voor de dader; waarom geen aandacht voor het slachtoffer en waarom ook niet voor mij?”
Religieuze connotatie
Ook al ziet Boutellier zichzelf als een verklaard agnost, toch krijgt hij vaak te horen dat hij christelijke of conservatieve inzichten in zijn denken toelaat, zoals bij zijn ideeën rondom het slachtofferschap. De criminoloog ontkent dit niet (,,Je kunt er niet omheen dat de term slachtoffer een christelijke connotatie heeft.”). ,, Het slachtoffer kreeg binnen het christendom een eigen morele status. Ook daders worden binnen de christelijke levensvisie vaak ook als slachtoffers gezien. En ook het tegendeel: slachtoffers zijn evenzeer potentiële daders.” De morele houding vanuit het christendom jegens slachtoffers is erbarmen. Boutellier wijst op de dominicaan André Lascaris die spreekt over het soevereine slachtoffer: ,,Volgens hem heeft de figuur van Jezus Christus tot een algehele kentering in het denken over daderschap en slachtofferschap geleid.”
Afnemende barmhartigheid
In onze tijd komt het slachtoffer echter steeds meer op zichzelf te staanen is er steeds minder geduld met de dader. Overigens bemerkt Boutellier ook bij zichzelf een afnemende mate van erbarmen jegens daders. “In 2006 speelde ik een keer mee in een toneelstuk over de treinkaping bij de Punt. Daarin had ik de rol van rechter. Aan het einde van het stuk zou ik als rechter ‘live’ een uitspraak moeten doen, spontaan – op basis van het stuk. Ik voelde tijdens de ontwikkeling van het drama iets geks gebeuren met mijzelf. Ik kreeg steeds minder erbarmen met de dader en kwam daardoor uiteindelijk tot de eis van levenslang. Door de zaal ging een zucht van ontzetting.”
Er is met andere woorden wel het een en ander veranderd in de tweede helft van de twintigste eeuw. In de jaren zestig en zeventig moest alles kunnen. Er was bijvoorbeeld een breed maatschappelijk debat over de vraag in hoeverre minderjarige kinderen zelfstandig zouden moeten kunnen beslissen over seksuele contacten met volwassenen. En binnen bepaalde contexten werd intimiteit in zorgrelaties openlijk aangemoedigd.“In de jaren tachtig kwam een radicale omslag. De reden van die omslag was niet een hernieuwde morele strengheid of preutsheid, maar de solidariteit met het slachtoffer. De permissiviteit nam enorm af, met name bij zedenkwesties tegen de wil van het slachtoffer in.”
Zou het niet kunnen dat beide extremen: de permissiviteit van de jaren zestig en zeventig en de trend van harder straffen keerzijden zijn van dezelfde medaille: het verdwijnen van morele thema’s uit het publieke debat? “Zo heb ik er eigenlijk nooit tegenaan gekeken. Het een niet als gevolg van het ander, maar beide als consequentie van morele leegte … in ieder geval is er van een botte ‘ontmoralisering’ van het publieke domein geen sprake geweest, maar de morele aandacht is wel beperkt tot de positie van het slachtoffer.”
Ontwikkeling in denken
In de drie boeken van Boutellier is een duidelijke ontwikkeling in zijn denken waarneembaar. In het eerste boek (Solidariteit en slachtofferschap, 1993) staat de vraag centraal: ‘Wat is in onze postmoderne cultuur de bodem in de moraal?’ Daar ging het vooral over de plaats van slachtofferschap in onze samenleving. Zijn tweede boek gaat over de ‘veiligheidsutopie’. Deze titel heeft een oude aanleiding: ”In 1975 kocht ik op de Albert Cuypmarkt een antiquarisch boek van de Amerikaan Edward Bellamy, Het jaar 2000. Volgens deze in 1887 geschreven utopische roman zou in het jaar 2000 het strafrecht overbodig geworden zijn omdat er geen criminaliteit meer was. De feitelijke ontwikkeling lijkt echter bijna tegengesteld: het strafrecht is belangrijker dan ooit, namelijk als minimale bescherming van de moraal. In 2000 las ik het boek pas nadat het jarenlang in mijn boekenkast had gestaan. Het vormde de inspiratie voor de titel van mijn tweede boek, De veiligheidsutopie (2002). Daarin staat de vraag centraal: ‘Waarom is veiligheid zo’n dominant thema geworden in onze samenleving?’ De verklaring vond ik in het feit dat het streven naar veiligheid voortvloeit uit onze open, vitalistische samenleving. We willen maximale vrijheid én maximale veiligheid – en dat kan niet tegelijkertijd.
Veiligheid houdt een belofte van orde in, waar veel burgers in onze complexe samenleving naar verlangen. Mijn derde boek (De improvisatiemaatschappij, 2010) behandelt dit laatste thema in een veel breder kader: ‘Waar komt sociale orde vandaan?’ Hierin wordt het streven naar veiligheid gepresenteerd als een van de mogelijke oplossingen voor dit vraagstuk. Weliswaar een behoorlijk succesvolle oplossing, maar tegelijk ook een zeer beperkte. In dit boek wil ik laten zien dat er in onze complexe en in veel opzichten chaotische samenleving tal van mechanismen werkzaam zijn die ordenend werken, ook al ontbreekt de centrale regie van bijvoorbeeld een gemeenschappelijke godsdienst of van de staat.”
Complexiteit zonder richting
In het laatstgenoemde boek, waarin het centrale probleem van onze tijd wordt benoemd als ‘complexiteit zonder richting’, gaat Boutellier in op drie recent beproefde oplossingsrichtingen. “In de eerste plaats het normen en waarden debat, waaraan vooral de naam van oud-premier Jan-Peter Balkenende is verbonden; ten tweede veiligheid als breed beleidsprogramma; ten derde de recent opgekomen discussie over burgerparticipatie. Het eerste programma acht ik mislukt. Ondanks de goede bedoelingen erachter, heeft het niet tot een breed draagvlak geleid. Het tweede programma, veiligheid, is wel heel vruchtbaar gebleken, maar heeft een sterk technische inzet. Het leidt niet echt tot een geruststellend verhaal voor burgers: veiligheid moet vooral georganiseerd worden. Het laatstgenoemde programma acht ik op dit moment het meest relevante en realistische programma. Ongeacht of je nu rechts of links bent, dit programma zet zich onmiskenbaar door. Overal hoor je dat er in de afgelopen jaren teveel is verwacht van de staat. Het denken in termen van een ‘big government’ lijkt achter de rug. Weliswaar huldigen liberalen en sociaal-democraten verschillende opvattingen over het belang van een sterke overheid, maar beide zijn ervan overtuigd dat de staat moet terugtreden en dat de burger meer zelf zal moeten doen en organiseren. Wat ik in mijn laatste boek wilde laten zien is dat deze ordening van onderaf veel sterker is dan men tot nog toe dacht. De grote moraliseringsprogramma’s van bovenaf, het beschavingsoffensief, hebben volgens mij hun tijd gehad. Ik geloof nu veel meer in een publieke moraal van onderop, vanuit de netwerksamenleving. Er worden tal van nieuwe initiatieven genomen, die vaak geheel buiten het gezichtsveld blijven van overheden en maatschappelijke organisaties. Jongeren laten zich bijvoorbeeld niet meer organiseren vanuit een groot verhaal. Hun idealisme is vaak veel pragmatischer. Zij proberen op hun eigen schaalniveau en in hun eigen omgeving middelen uit om bijvoorbeeld naar een duurzamer samenleving te streven. Een kwestie van gewoon maar beginnen.
Het hedendaags onbehagen heeft te maken met een gevoel van verweesd-zijn. Wat dat betreft had Pim Fortuyn echt wel een punt. Onze samenleving heeft een groot inherent gebrek aan aandacht voor mensen en hun onvrede. Ten tijde van de zuilen was de samenleving benauwend, maar ook geordend. Alles was ondergebracht, dat gag geborgenheid. Die ontbreekt nu. Maar ook nu willen burgers gezien en gehoord worden. Er is nog steeds behoefte aan geborgenheid, niet als klant maar als subject.Sinds de jaren zestig kwam de verzorgingsstaat op met een verstatelijking van allerlei organisaties die ooit uit burgerinitiatieven waren ontstaan. De moraal ging van de burger over naar de instituties en de professionals. Sinds de jaren tachtig kwam daar het neoliberalisme overheen: de markt zou al onze morele dilemma’s oplossen. Er was sprake van een allesdoordringende vermarkting; denk aan de ideologie van Thatcher : ‘There is no such thing as society.’ De periode Blair reageerde daarop met het versterken van de staat, maar nu volgens de principes van het New Public Management: de markt als metafoor voor het handelen van de overheid. Dit heeft geleid tot het zoeken naar een weg tussen markt en staat: de samenleving van de burgers werd herontdekt: ‘big society’. Binnen dit denken krijgt de moraal opnieuw kans. Sinds de jaren zestig hadden de overheid en de instituties de moraal geclaimd. Nu wordt men zich er echter weer van bewust dat de burger aan zet is.”
Media niet richtinggevend
Welke rol spelen de media in dit hele verhaal? “Duidelijk is dat met name de social media een belangrijke rol spelen in de complexe en chaotische netwerksamenleving. Maar die rol is niet regisserend. De media hebben geen eigen agenda. Ze simplificeren en vergroten vooral, maar ze zijn opportunistisch. Ik heb ooit onderzoek gedaan naar de zogenoemde ‘witte marsen’ die destijds in België werden gehouden naar aanleiding van de slachtoffers van Dutroux en naar de beweging tegen ‘zinloos geweld’. De media hebben een belangrijke rol gespeeld in de opkomst van deze ‘spontane’ bewegingen, maar ook bij hun neergang. Ze waren nog niet begonnen of diezelfde media stonden alweer klaar met kritische analyses. Heel snel sloeg daardoor de stemming ook weer om. Media zijn niet inhoudelijk richtinggevend. Feitelijk dragen ze alleen maar bij aan de complexiteit zonder richting.”
De sociaal-liberale positie die Boutellier inneemt is: het is goed dat ieder zijn eigen definitie van het goede leven heeft, maar het is funest dat het gesprek daarover zo weinig wordt gevoerd. Het gaat erom het ene niet op te geven, en het andere niet na te laten.
Het zelfontplooiingsideaalversus het algemeen belang
Aan het einde van zijn boek brengt Boutellier gedachtegoed van de conservatieve filosoof Alisdair MacIntyre (After Virtue) naar voren: “Destijds was ik (met de Amerikaanse filosoof Rorty) erg kritisch over dit boek. Maar in mijn laatste boek kom ik daar een beetje van terug. De nadruk die MacIntyre legt op de intrinsieke waarden van sociale praktijken geven aanleiding om opnieuw aandacht te besteden aan de morele verantwoordelijkheden van professionals.
Neem bijvoorbeeld het onderwijs. De basisfunctie van het onderwijs is: de overdracht van de kennis, vaardigheden en competenties van de ene op de andere generatie om de nieuwe generatie in staat te stellen de ontwikkeling van de samenleving over te nemen. Dat is dus niet het zelfontplooiingsideaal; dat komt pas op de tweede plaats. Om die reden bepleit ik een herwaardering van de instituties als broedplaatsen van de moraal.”
Maar is dit niet in tegenspraak met zijn eerdere waarneming dat in feite de instituties de moraal van de burgers hadden overgenomen en dat de burger zelf zijn verantwoordelijkheid moet nemen? “Over dergelijke vragen ben ik nog niet helemaal uitgedacht. Wellicht moeten beide wegen bewandeld worden in onderlinge samenhang: de professionals en instituties als hoeders van de moraal en de burgers weer als eigenaren van de instituties.” Dat doet echter de vraag rijzen hoe dat eigenaarschap er uitziet in onze ontzuilde tijd. “Er is in tegenwoordig weer nieuwe aandacht voor de coöperatie-gedachte: maatschappelijke organisaties als coöperaties van burgers – de gebruikers zijn ook de eigenaar.”
Een ding staat voor Hans Boutellier als een paal boven water: “Nostalgisch terugkijken heeft geen zin. Onze samenleving is radicaal geseculariseerd en ontzuild. Maar dat wil nog niet zeggen, dat er geen sprake meer is van een ‘algemeen belang’. Alleen benoemen we dit algemeen belang niet meer in levensbeschouwelijke termen. Het algemeen belang in de improvisatiemaatschappij is veeleer gelegen in de continuïteit van de samenleving. Om te kunnen voortbestaan is het bijvoorbeeld heel belangrijk om een duurzame levenswijze te ontwikkelen. Duurzaamheid is een voorwaarde voor continuïteit. Daar komt wat mij betreft veiligheid ook weer om de hoek kijken. Continuïteit is dan echter niet zozeer een zingevende drijfveer, maar heeft eerder de functie van een soort baseline. In mijn jazz-metafoor van de improvisatie zou je daarbij kunnen denken aan de ritmesectie, die een basis neerzet waarop eindeloos geïmproviseerd kan worden.”
Is er in het denken van Hans Boutellier ook nog plaats voor het Hogere, voor een orde die ons ontzag inboezemt? “Ik kan mij wat dat betreft goed vinden in de ideeën die onder anderen door Gabriël van den Brink naar voren zijn gebracht in het boek De lagere landen en het hogere (Amsterdam 2012): het hogere is datgene waarvoor je je belangeloos wilt offeren. Het gaat niet per se om het hogere in transcendente, religieuze zin.” Maar is dat niet het probleem van onze samenleving: het ontbreken van ontzag voor een orde die gegeven is? “Ik weet niet goed wat ik met die vraag aan moet.” Wat komt daar in de seculiere samenleving voor in de plaats? “Ik zie dat probleem niet zo. In ieder geval is het in onze tijd ondenkbaar dat er nog een gemeenschappelijke definiëring zou zijn van dat Hogere. Naar mijn oordeel geldt dat voor iedereen, gelovigen en ongelovigen. Geloofsovertuigingen zijn opties geworden, waarover mensen blijvend van mening verschillen. Tegelijk: als het er moet zijn, is dat ontzag voor een belang dat het individuele overstijgt er nog wel degelijk. Maar iedereen heeft recht op zijn eigen definitie daarvan, tenzij die de continuïteit ondermijnt.