Wat is de relevantie van de reformatorisch wijsgerige traditie voor nu? In welke zin is de reformatorische wijsbegeerte belangrijk geweest voor mensen persoonlijk? Wat hebben we te vertellen aan een nieuwe generatie? Hoe geven we de reformatorisch wijsgerige traditie door? Om hier een antwoord op te kunnen geven, moet je de filosoof als mens leren kennen. Daarom heet deze artikelenreeks Mijn filosofie. Ditmaal zijn we in gesprek met prof.dr. A. Troost.
Verschillende mensen geven aan dat de reformatorische wijsbegeerte ‘bevrijdend’ heeft gewerkt. Was dat bij u ook het geval?
‘Bevrijdend is niet het woord. Ik kwam uit een gereformeerd nest, en was dus bekend met de VU. Toen de boeken van Dooyeweerd uitkwamen heb ik me daar direct op geworpen. Ik was erg nieuwsgierig. Voor mij was het ook een stimulans, omdat Dooyeweerd in afwijking van de gereformeerde traditie, wilde aantonen dat christelijke wetenschap mogelijk is. Het was voor mij nieuw dat christelijke wetenschap iets anders is dan neutrale wetenschap plus een beetje theologie erbij. Dat heeft Dooyeweerd op een enorme manier duidelijk gemaakt met zijn hele werk. Dat is voor mij het begin geweest. Kort daarna ben ik student geworden en heb ik heel veel van mijn tijd, die ik volgens de regels anders had moeten besteden, besteed aan het lezen en herlezen van het hoofdwerk van Dooyeweerd.’
Heeft Dooyeweerd invloed gehad op uw keus om theoloog te worden?
‘Nee, heel mijn H.B.S.-tijd wilde ik bioloog worden. Liet me inschrijven aan de universiteit in Utrecht, maar op een instructievergadering voor eerstejaars kreeg ik op mijn vraag wat de toekomstmogelijkheden waren voor biologen, ten antwoord: Mijnheer, als u heel knap bent en cum laude slaagt voor uw doctoraal en u gaat daarna nog tot doctor promoveren en dat ‘summa cum laude’, dan hebt u een kansje (meer niet) om voorzitter te kunnen worden van de ‘Vereniging van Werkloze Biologen’.
Dat ik theologie ben gaan studeren had echter, behalve dit, vooral een andere reden. Ik was gegrepen door de boeken met meditaties van A. Janse. Dat heeft mij eigenlijk het meest gestimuleerd om predikant te worden. Het ging me dus niet primair om theologie te studeren, maar om predikant te worden. Tijdens mijn staatsexamenstudie en in de eerste jaren in Kampen heb ik, buiten het programma om, meer filosofie gestudeerd dan theologie. Door de problemen van de oorlog, ik was toen praeses van FQI, is mijn studie wat uitgelopen en ben ik pas in 1945 afgestudeerd. Daarna heb ik nog een jaar lang aan de VU allerlei vakken gestudeerd, alleen uit interesse. Niet bij één bepaalde faculteit, maar gewoon de vakken die me interesseerden. Mijn vader was zo grootmoedig om dat goed te vinden. In ’46 werd het toch ernst (ik werd 30 in dat jaar) en moest ik serieus met werken beginnen.’
Een filosofische predikant?
‘Nou, ik heb gelukkig altijd, juist door de christelijke filosofie geleerd, die twee dingen wel te onderscheiden. Ik heb me niet schuldig gemaakt aan de fout die een mij onbekend iemand gemaakt heeft. Ik bedoel het volgende. Vollenhoven vertelde mij eens, bij wijze van vermakelijkheid tijdens een visite: ‘er is eens een dominee bij me geweest, die zei: ‘ik heb in mijn preken nou bijna alle wetskringen behandeld, wat moet ik nu verder doen?’ Vollenhoven heeft er smakelijk om gelachen en gezegd: ‘je moet over geen enkele wetskring preken’, maar je moet het Evangelie preken. Ik heb wel mijn interesse voor de theologie verdiept. Toen ik al bijna vijf jaar predikant was, ben ik pas begonnen aan een doctoraal examen. In die tijd werd je met een kandidaatsopleiding al predikant. Begin jaren ’50 was er over heel Nederland maar 4% van de predikanten met een doctoraal examen. Daarvan was maar weer een klein deel gepromoveerd. Dat waren predikanten die interesse hadden voor wetenschappelijk onderzoek.’
Kunt u de relevantie van de reformatorische wijsbegeerte aangeven voor uw werk als predikant?
‘Het gaf me steun en kritische leiding. Als dominee werd je in die tijd geacht, vooral vanuit de zgn. theologische ethiek, op alle mogelijke vragen antwoord te geven, ook over zaken waar je geen fluit verstand van had. Het scheppingsprincipe van de ‘soevereiniteit in eigen kring’ (alles is ‘naar zijn aard’ geschapen) geeft echter aan dat je zowel als dominee, alsook als theoloog, een beperkte taak hebt. Het Evangelie prediken is de taak van gelovigen en van de kerk. Men vroeg echter, vanuit de geest van de voor-reformatorische scholastiek, voor van alles en nog wat, ook op politiek terrein, naar ‘de stem van de kerk’, bijvoorbeeld een oordeel over kwesties inzake het ‘ijzeren gordijn’ of inzake de private of overheidseconomie. Maar dat is niet de taak van de kerk. Bovendien heeft een dominee daarvan geen verstand. Ook een clubje studerende theologen is niet ‘de kerk’. Ik heb wel toen ik studentenpredikant in Rotterdam was een paar jaar economie gestudeerd, maar meer om gemakkelijker met mijn ‘gemeente’ om te kunnen gaan dan om als predikant economische problemen te helpen oplossen. Maar dat vak kreeg wel mijn interesse, vandaar dat mijn inaugurele rede aan de economische faculteit op de VU ging over vermogensaanwasdeling. De filosofie heeft mij echter geleerd kritisch te staan tegenover allerlei formuleringen en denkpatronen van antieke en modern-humanistische oorsprong die toen en nog steeds gebruikelijk waren en zijn in de theologie. Dankbaar ben ik dan ook dat ik als bijvak voor mijn doctoraal theologie de geschiedenis van de wijsbegeerte mocht studeren bij Vollenhoven. De theologie als wetenschap is voor mij zeer boeiend geworden, maar haar nut heeft ook grenzen. Ik leerde kritisch te staan tegenover de theologie, maar weer niet zo kritisch dat ik er de balen van had. Het is altijd mijn hobby gebleven. Ik werd ook kritisch tegenover de opvattingen van mijn zeer gewaardeerde leermeester K.Schilder in Kampen. Om hem ging ik daar en niet aan de VU studeren. Hij was als theoloog echter vaak ouderwets scholastisch. Hij meende bijv. dat je God pas goed kunt kennen als je een goede theoloog bent. Ik kan me de jaarvergadering nog goed herinneren waarop kort na de oorlog de betekenis van de ‘vrijmaking’ voor de ‘Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte’ werd besproken. De Vereniging zei: als vereniging kiezen wij niet in de kerkstrijd, we doen christelijke filosofie, geen theologie’. Holwerda vond dat een verloochening van het ‘werk Gods’ in de kerkelijke vrijmaking. Toen de gedachtewisseling vastliep stond hij op en ging weg met een aantal volgelingen. Hiermee vertolkte hij eigenlijk de rooms-katholieke idee dat het kerkelijke leven, inclusief de theologie, ‘eigenlijk’ het gehele christelijk leven moest leiden. Dit is een te brede kerkopvatting en een rationalistische geloofsbeleving, die ook wel bij de Hervormde kerk en bij veel andere kerken leeft, overal in de wereld. Het doel van de Vereniging is echter beoefening van christelijke filosofie als wetenschap, met haar praktische toepassing op het gebied van de wetenschap zelf, nl. in de vakfilosofieën. Wie meer wil, die overvraagt en mislukt. De wetenschap, ook de theologie, kan het praktisch christelijk geloof zeker wel een steuntje in de rug geven. Maar je kunt niet doen alsof theologie een betere kwaliteit geloof is. Er zijn helaas nog steeds veel orthodoxe theologen die fundamenteel denken in dit natuur-genade schema.’
Beschouwt u zichzelf als een theoloog, filosoof of econoom?
‘Als een filosoof met als specialisatie de ‘vakfilosofie van de geloofswetenschap’. Dat wordt ook de titel van m’n nieuwe boek’.
Kunt u een tipje van de sluier oplichten over uw nieuwe boek?
‘Het is zoiets als de driedelige ‘Encyclopedie van de Heilige Godgeleerdheid’ van Abraham Kuyper, maar dan in het klein. Het gaat dus over reformatie van de inherente denkpatronen in de theologie. Als voorbeeld noem ik het antwoord van de catechismus op de vraag: ‘Wat is een waar geloof?’ Dit moet je niet theologisch interpreteren, maar als geloofsbelijdenis lezen. Dit kun je praktisch zo belijden. Als je het wetenschappelijk gaat analyseren, stuit je op die twee delen: weten en vertrouwen. Dit is een antropologische benadering, die geen recht doet aan het unieke van christelijk geloof. Weten of kennis en ‘gevoel’ (en dergelijke) zijn unieke functies. Er zijn wel analogieën daarvan in de andere aspecten, maar de geloofsfunctie blijft evenals alle andere, uniek. Geloofskennis is niet meer dan een substraat in het concrete geloof. Zij is alleen actueel in de geloofsdaad, of anders blijft zij een abstract weetje, hoogstens interessant voor de theologie.
Toch heb ik het gevoel dat er voor mijn onderwerp, hoewel het speciaal bedoeld is voor hen, onder theologen weinig belangstelling is. Maar dat zit ‘m ook in de opleiding. De meeste orthodoxe theologen willen met de filosofie niets te maken hebben. Het wordt hun met de paplepel ingegeven: theologen putten uit Gods Woord, de filosofie put uit de menselijke rede.’ Een naïeve kortzichtigheid m.i. Gelukkig is er in de laatste drie decennia, met name in de Duitse theologie, een kentering waar te nemen met veel boeken en artikelen over ‘theologische’ kennistheorie, vaak met besef van de daarin ingebakken filosofie.’
Zou u dit ook zonder kennis van de filosofie van Dooyeweerd hebben kunnen zeggen?
‘Nee, maar anderen misschien wel. Als regel echter blijft de humanistische filosofie steken in de ‘Rede’, ook ondanks haar hedendaagse personalistische, irrationalistische en moralistische mode. Volgens mij is de humanistische filosofie een beetje uitgepraat. Er komen wel steeds nieuwe sterretjes op, maar als filosofie, in de wetenschappelijke zin van het woord, stelt zij mijns inziens niet zoveel meer voor. Zij blijkt heel vaak weer terug te zijn bij levensbeschouwelijke meditatie, net als in de 2e en 3e eeuw, de tijd van de vroege kerk en de beginnende theologie.’
Welk boek is voor u een ‘klassieker’ geweest?
‘Het boek van Dooyeweerd ‘Vernieuwing en Bezinning’. Hij noemde het zelf een populair boek, maar je hebt je hersens er wel bij nodig. Het is in elk geval makkelijker leesbaar dan z’n hoofdwerk ‘De Wijsbegeerte der Wetsidee’. Daarin gaat hij met zijn eigen nieuwe werkelijkheidsvisie heel vaak breed in op filosofen die nu niemand meer leest of gekend heeft. In ‘Vernieuwing en Bezinning’ is veel positief geformuleerd en ook beperkt tot de levensbeschouwelijke grondgedachten van wat hij in zijn hoofdwerk technisch op veel punten in een filosofisch systeem had uitgewerkt. Dit boek zou ik in ieders handen wensen, maar het is als filosofie verre van compleet, eigenlijk nauwelijks meer dan een fundamenteel begin, slechts een beredeneerd programma voor ‘vernieuwing en bezinning’ van en op de filosofie als het theoretisch denken over de werkelijkheid als geheel (voorzover theoretisch kenbaar).’
Wat is het bijzondere aan de reformatorische wijsbegeerte?
‘Het is een radicale filosofie. Het raakt bewust onze radix, de ‘geestelijke’ wortel van ons bestaan. Het heeft me geleerd dat wetenschap echt christelijk kan zijn, ook in niet-theologische vakken. Tegenwoordig denk ik er zelfs bij: ook theologie kan, dank zij de reformatorische wijsbegeerte, meer radicaal christelijk zijn, dus minder ‘synthese’ met niet-christelijke denkpatronen. Christelijk filosoferen is voor academici een onderdeel van de heiliging, het christelijk willen leven, ook op het terrein van de wetenschap.’
Wat is uw boodschap voor nu?
‘Terug naar Dooyeweerd. Telkens weer daar beginnen en van daaruit toepassen in de vakfilosofieën en via deze in de vakwetenschappen. Dan pas, dichter bij de realiteit, kan men ook eventueel echte zwakke plekken ontdekken en correcties beproeven. Het nare is echter, dat men in aansluiting bij de geest van de tijd niets liever wil dan (systematisch!) waarschuwen tegen systeemdenken. Als mensen kritiek leveren op Dooyeweerd en je zegt met kennis van zaken en gefundeerd: ‘die kritiek is onjuist’, dan zegt men dat je bent verstard in je denken. Een nog jeugdig theoloog noemde mij eens publiekelijk een ‘palaeo-Dooyeweerdiaan’. Het lijkt soms wel of mensen maar voor één ding bang zijn, namelijk dat ze verstard zijn en niet aangezien worden als dynamisch progressief. De meeste moderne filosofen, die erg ‘in’ zijn, hebben mij echter weinig of niets te zeggen. Het is meestal geen verrijking voor mijn christelijk denken. Wat ze aan goeds zeggen staat in een context die de boel meestal weer dubieus maakt.’
‘Vanuit Dooyeweerds filosofie ben ik vervolgens voornamelijk geïnteresseerd in de vraag naar de positieve uitwerking van de algemene filosofie in de richting van de vakfilosofie. En dan ga ik uit van ‘schoenmaker blijf bij je leest’. Voor mij betekent dat dus de theologie, want ik heb er niets aan om bijvoorbeeld serieus rechtsfilosofie of medische psychiatrie te gaan beoefenen. Daar heb ik geen verstand van; daar mis ik eenvoudig de basis voor.’
Welke kant moet het verder op met de vereniging?
‘Het werk van de Vereniging moet voor christen-academici m.i. een must zijn. Ze heeft dezelfde relevantie als 65 jaar geleden. Wel kan de Vereniging weer wat meer nadruk leggen op de beperkte taak, maar tegelijk diepgaande betekenis van de filosofie, en hierop dat filosofie zelf ook een wetenschap is. Ze moet zich er niet toe laten verleiden allerlei politieke, psychologische of morele kwesties te willen beantwoorden of meditatief te beschouwen, in naam van de filosofie en de actualiteit. Filosofie is niet hetzelfde als levensbeschouwing, hoewel dat van meet af aan en nog altijd voor velen het geval is. Filosofie is een wetenschap, levensbeschouwing is een geloofsmatig gekwalificeerd praktisch verschijnsel. De Vereniging moet zich daarom met name toeleggen op wetenschapsbeoefening, zoals onder andere Stafleu en Strauss dat doen. Tegenwoordig zijn er te weinig wetenschappers die zich op de filosofie van hun vakgebied toeleggen. Verder ben ik wel eens bang dat de Vereniging te vaag wordt en te zeer, met de geest van de tijd mee, allerlei schijnbaar diepzinnige meditaties aanziet voor wetenschappelijke filosofie. De Vereniging moet niet gaan mediteren of, om maar vooral actueel en ‘relevant’ te zijn, het alledaagse praktische leven willen begeleiden, en ook niet in het wilde weg ‘kritische vragen stellen’, dat is hedendaagse mode. Filosofie wordt wel eens gedefinieerd als het altijd maar weer stellen van vragen. Maar wee je gebeente als je op die vragen een antwoord meent te kunnen geven. De vereniging moet zich m.i. meer teweer stellen tegen die schijnbescheidenheid, en zakelijk aan het werk gaan met haar eigen, oorspronkelijk en praktisch doel: de ontwikkeling van vakfilosofiën.’
Heeft de vereniging ook een boodschap voor de ‘filosofisch geïnteresseerde leek’?
‘Net als elke wetenschap kan ook de filosofie de mensen van de praktijk soms steunen in een bepaalde problematiek. In de praktijk kun je je bijv. vaak afvragen: moet ik me nu met die situatie bemoeien of niet? Heeft de kerk of de overheid hier wel of niet een taak tot regulering en op welke gronden? Er zijn altijd grenzen aan de diverse taken en bevoegdheden. Dat is in heel de breedte van het leven relevant.’ Fundamenteel blijft hier van belang de geloofsmatige levensbeschouwing. Het filosofisch inzicht daarin en de theoretische uitwerking daarvan (o.a. in de sociale wijsbegeerte) blijft nog steeds zeer actueel, zelfs urgent.
Voor velen geldt dat zij niet twijfelen aan de schepping uit Genesis 1, maar het is vaak een abstract ‘weetje’ geworden, niet vruchtbaar voor de levenspraktijk. Ze zien niet meer de hand van God die alles niet alleen heeft geschapen, maar ook geordend, noch dat de wereld ‘in Christus’ geschapen is. Bekende theologische exegeten zeggen zelfs niet te weten wat dit laatste betekent! Ik heb indirect via de reformatorische wijsbegeerte ervaren dat de schepping ons veel te zeggen heeft. Het hangt alles samen met hoe God je als mens geschapen heeft. Dat is een andere werkelijkheidsbeleving dan: beleef en bestudeer de wereld ‘zuiver empirisch’ alsof God niet bestaat. Als de prediking tekort schiet in het steun en leiding geven aan het levensbeschouwelijk geloofsleven, kan de reformatorische filosofie je soms wel steun bieden. Vele jaren geleden, ik stond toen nog maar net een paar weken in een nieuwe gemeente, kwam ik op een vergadering van de ‘Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte’. Tot mijn verbazing zat daar haast de helft van de kerkenraad. Geen van allen ooit iets op een academie gestudeerd, zonder uitzondering allemaal boeren. Ik zei: ‘wat grappig jullie hier te ontmoeten’. Ze zeiden: ‘Ja dominee, we hebben van filosofie niet veel verstand, maar we voelen wel aan dat dit uit een goede hoek komt en dat je daar wat aan hebt’. Die mensen voelden zich levensbeschouwelijk gesterkt door wat ze vanuit deze beweging hoorden.’
Dit interview is gehouden door Pieter de Boer & Jeroen Geelhoed