A.P. Bos: Wetenschap bedrijven ‘alsof God niet bestaat’ is te zot voor woorden!

In de rubriek Mijn filosofie ditmaal een interview met Prof. dr. A.P. Bos; hoogleraar in de Antieke en Patristische wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit te Amsterdam

Zoals een grote Nederlandse denker al heeft opgemerkt: ‘Elk voordeel heb z’n nadeel’. Ik had het voordeel dat ik nog heel jong was toen ik ging studeren. En mijn ouders zeiden ook, dat ik mocht gaan studeren wat ik zelf wilde, als het maar aan de Vrije Universiteit was. Mijn Moeder leidde het plaatselijke VU-vrouwen-comité en leegde twee keer per jaar de VU-busjes. En mijn Vader spoorde, als plaatselijke predikant, zijn gemeenteleden krachtig aan om lid van de VU-Vereniging te worden (dat kostte toen 25 gulden!).

Het voordeel was dus, dat ik erg jong was, toen ik ging studeren. Maar het nadeel was wel, dat ik ook direct erg onder de indruk raakte van het wetenschappelijk bedrijf. Ik was naief genoeg om te denken dat men op een universiteit de Waarheid (met een hoofdletter) te pakken had. En dat men in de provincie, waar ik vandaan kwam, daar niet aan kon tippen.

Maar ik studeerde Klassieke Talen. En daar leerde je veel. En ook goed. Maar het echte leven zat er vaak niet in. Dat ik zo gesteld raakte op mijn latere promotor, prof. dr. G.J. de Vries, was vooral omdat je aan hem merkte dat hij wel breed geïnteresseerd was en echt leefde.

 

Maar de maandag-colleges ‘Filosofie’ van prof. dr. S.U. Zuidema vond ik echt opwindend. Die liet merken, dat in de wetenschappen allerlei verschillende standpunten werden ingenomen op basis van verschillende filosofische uitgangspunten. En dat die uitgangspunten geloofsaannames waren. Het meest bevrijdende van de filosofie was voor mij toch vooral, dat het mij hielp om van mijn aanvankelijke ‘wetenschapsgeloof’ af te komen. Het grote bezwaar van de latere verkorting van de studieduur op de universiteit heb ik altijd gevonden, dat studenten nu nog wel een portie wetenschap voorgeschoteld krijgen, maar niet genoeg om de loze pretenties van het wetenschappelijke bedrijf te doorzien.

Van prof. Zuidema herinner ik mij ook nog goed, dat hij over de stroming van de Gnostiek sprak en zei dat die het bijbelse schema van schepping/zondeval/verlossing omkeerde en ervan maakte: zondeval/schepping/verlossing. Dat vond ik machtig interessant, en ik ben er steeds mee bezig gebleven om te begrijpen, hoe de Griekse filosofie een factor van belang was geweest in het opkomen van die Gnostiek.

 

Ik heb in een eigen boekje, Wetenschap en zin-ervaring (1985), dat ik maakte omdat ik zelf colleges ‘Wijsgerige vorming’ moest gaan geven aan Letteren-studenten, geprobeerd op mijn manier te verwoorden wat ik van Zuidema geleerd had.

Ik heb daar toen ook al nogal grimmige kritiek geleverd op prof. dr. H.M. Kuitert. Die had op een VU-Senaatscongres van 1968 nogal met kracht betoogd dat wetenschap beoefend moest worden ‘alsof God niet bestond’. En hij had daarbij verwezen naar het bijbelverhaal in II Koningen 6 over de profeet Elisa, die een bijl die in het water gevallen was, weer tevoorschijn bracht. Kuitert betoogde dat een wetenschapper weet, dat bijlen niet op water kunnen drijven en dat christen-wetenschappers daar ook rekening mee moesten houden. Ik vond dat op dat Senaatscongres vanuit de filosofische faculteit toen veel te weinig weerwerk was geboden aan Kuitert. Daardoor is de VU sinds dat congres ingrijpend van kleur veranderd. De VU heeft net een investeringsprogramma voor 400 miljoen Euro op gang gezet, en daarvoor zal veel geld geleend moeten worden. Maar het eigen (geestelijke) kapitaal is sinds 1968 al erg verwaterd.

Kuitert heeft later ook voor de theologie verdedigd, dat zij zich moest houden aan de ‘algemeengeldige regels’ van wetenschap. Ik heb altijd het gevoel gehad, en de dagelijkse ervaring, dat er niet een ‘algemeen wetenschappelijk forum’ bestaat, maar alleen groepen wetenschappers en scholen, en meerderheden en minderheden, met hun rivaliteiten. En ook, dat er in de wetenschap vaak sprake is van ongecontroleerd napraten van wat ‘autoriteiten’ hebben beweerd. Dergelijk ‘autoriteitsgeloof’ belemmert niet zelden de voortgang van de discussies.

Op mijn eigen vakgebied van de geschiedenis van de filosofie werd het mij heel duidelijk, dat mensen als mevrouw prof. dr. C.J. de Vogel, prof. dr. G. Quispel, prof. dr. L.M. de Rijk, prof. dr. J. Mansfeld en bijvoorbeeld de Duitse prof. H. Dörrie allemaal hoog intelligent en bekwaam waren, maar volstrekt verschillend van opvatting en benadering. En dat het onzin was om te verwachten, dat zij het ooit fundamenteel eens zouden worden. En steeds meer werd mij duidelijk, dat ik zelf ook weer met geen van hen het eens was als het ging over de vraag: wat is nu eigenlijk het wezen van ‘Platonisme’, ‘metafysica’, ‘zijnsleer’, ‘Gnostiek’ of ‘Middeleeuwse filosofie’.

Daarom kan ik het nooit goed begrijpen dat oprechte christenen het soms niet als dringend noodzakelijk beschouwen om ook bij christenen in de leer te gaan. Vooral bij theologen zie ik nog wel eens dat ze knappe proefschriften schrijven en heel veel kennis bezitten, maar dat ze bijna uitsluitend verwijzen naar publicaties  van seculiere wetenschappers. En dan nog het liefst van mensen die de bijbel en de kerkgeschiedenis met grote argwaan of uitgesproken minachting tegemoet treden. Soms denk ik wel eens dat zulke mensen bang zijn om in hun Leidse of Utrechtse omgeving te laten merken dat ze wel eens een boek van prof. dr. J. van Bruggen of prof. dr. P.H.R. van Houwelingen lezen en dat waardevol vinden!

Ik heb zelf altijd de overtuiging gehad dat je, als je als christen in de universitaire wereld wilt leven, onmogelijk je bestaan in twee gescheiden compartimenten kunt opdelen. Een scheiding van een gebied van ‘de natuur’ en de sfeer van de ‘genade’, of van de doordeweekse dagen en de zondag, zoals dat voor katholieke christenen heel acceptabel is, leek mij onbestaanbaar. Dat was ook iets wat ik van Zuidema leerde en van prof. dr. H. Dooyeweerd.

 

Voor mij is Vernieuwing en bezinning  van prof. Dooyeweerd wel een heel belangrijk boek geweest. Het gaf een totaal-visie, in heldere en duidelijk stijl. Die totaal-visie heb ik behouden. Maar allerlei onderdelen ervan heb ik, op punten waarvan ik zelf grondiger studie ging maken, langzamerhand losgelaten. Bijvoorbeeld Dooyeweerd’s visie op het religieuze grondmotief van de Griekse cultuur. Hij verdedigde de stelling dat de hele Griekse cultuur beheerst werd door een innerlijke spanning in haar grondmotief, en hij verklaarde die spanning, net als Friedrich Nietzsche nota bene, als het gevolg van het samengaan van een voor-Griekse natuurgodsdienst met de later binnengedrongen Griekse cultuur-religie. Dat leek mij volstrekt niet houdbaar. Ik heb geprobeerd, wat Dooyeweerd gevoeld had als probleem in de Griekse filosofie, te verklaren als gevolg van hun abstractie van verschillende modaliteiten (bijvoorbeeld de fysische, stoffelijke werkelijkheid en de psychische verschijnselen) en het overwaarderen van de ene categorie ten koste van de andere. Dat had ik ook van Dooyeweerd geleerd, maar hij gebruikte dat op een andere manier. In mijn boekje Geboeid door Plato. Het christelijk geloof bekneld door het glinsterend pantser van de Griekse filosofie (1996) heb ik mijn eigen schema’s ontwikkeld om Dooyeweerds overtuiging van een anti-these tussen de Griekse filosofie en de bijbelse levens- en wereldbeschouwing duidelijk te maken.

In dat boekje heb ik ook een hoofdstuk gewijd aan het thema van ‘de beroving der Egyptenaren’. Dat onderwerp is een punt van verschil tussen mij en prof. dr. J. Klapwijk. Die heeft in een periode van grote activiteit (kort vóór de ziekte die hem dwong om vervroegd met zijn werk te stoppen) een paar maal geschreven over ‘christelijke filosofie’. Hij accepteerde de stelling van Dooyeweerd dat er een religieuze antithese bestaat tussen hen die Jezus Christus als hun verlosser hebben aanvaard, en degenen die niets in Hem zien. Maar van een antithese in de beoefening van de wetenschap wil Klapwijk af. Zijn voorstel was om te gaan spreken over ‘transformationele filosofie’. Dat is filosofie die alles wat er in de universitaire discussie ter sprake komt, verwerkt en ‘omvormt’ (‘transformeert’) in het licht dat een mens op zijn pad heeft gekregen door Gods Woord. Ik heb die oplossing altijd beschouwd als net zoiets als het concept van het ‘relationele waarheidsbegrip’ in het Rapport over het Schriftgezag dat de synode van de Gereformeerde Kerken in 1980 het licht deed zien en waarmee ze veel duisternis verspreidde. Mijn ervaring is altijd geweest dat de antithese heel reëel is. Niet alleen in de vorm van het niet gevraagd worden voor bepaalde tijdschrift-redacties of subsidie-verdelende instanties. Maar ook in de zin dat je voor een plezierige samenwerking veel te vaak compromissen moet sluiten over allerlei kwesties waarover je eigenlijk geen compromissen wilt sluiten.

Maar die antithese ervaar ik met iemand als prof. Kuitert eigenlijk nog meer dan met de bekende Leidse atheïstische hoogleraar prof. dr. H. Philipse.

Ik vond dat thema van ‘de beroving der Egyptenaren’, dat Augustinus indertijd al gebruikte om zijn waardering voor de filosofie van (de Egyptenaar) Plotinus mee te legitimeren, een heel verkeerd argument. Immers, de bijbel heeft het erover dat het goud en zilver van de Egyptenaren zonder bezwaar gebruikt kon worden voor het vervaardigen van de voorwerpen die gebruikt werden in de dienst in de tabernakel. Die edelmetalen behouden hun eigen structuur en kunnen voor een andere bestemming nuttig gebruikt worden. Maar dat betekent niet, dat wetenschappelijke of filosofische theorieën evenzeer ‘neutraal’zijn. En zeker kan niet gezegd worden dat het bijbelverhaal uit Exodus de legitimatie levert voor het in gebruik nemen daarvan. Daarvoor moest eerst dat bijbelverhaal op een onbijbelse manier (namelijk ‘vergeestelijkend’, allegorisch) worden uitgelegd. Maar wetenschappelijke theorieën houden altijd hun connecties met de levens- en wereldbeschouwing waaruit ze zijn voortgekomen.

 

Een ander boek, dat een heel grote invloed op mij gehad heeft, was het boek van de Duitser W. Jaeger over Aristoteles. Ik moest dat boek, in 1964, van prof. dr. D.H.Th. Vollenhoven lezen, voordat ik als student-assistent enig nuttig werk voor hem kon doen. Want Vollenhoven was, net als Jaeger en net als iedereen in Nederland in die tijd, ervan overtuigd dat de grote Griekse filosoof Aristoteles een ontwikkeling had doorgemaakt van wel drie of meer verschillende fasen. Ik raakte daarvan, door het lezen van dat boek, ook volstrekt overtuigd. Pas vijfendertig jaren later, in 1999, was ik zover dat ik een boekje kon publiceren met de titel De ziel en haar voertuig. Aristoteles’ psychologie geherinterpreteerd en de eenheid van zijn oeuvre gedemonstreerd. Daarin heb ik geprobeerd duidelijk te maken dat die drie fasen van Aristoteles niet op harde feiten berusten, maar op een verkeerde visie van zijn uitleggers. Maar daarvoor moest ikzelf wel een diepgaande ontwikkeling doormaken! (Van dat boek is recent een Engelstalige, sterk uitgebreide versie verschenen).

 

Ik vind het fascinerend om te zien, dat je zoveel invloed kunt ondergaan van inspirerende leermeesters zoals Dooyeweerd en Vollenhoven, terwijl je toch ook belangrijke stukken van hun theorie gaat afwijzen. Zo was het ook met Plato en zijn leerling Aristoteles. Er is wel degelijk vooruitgang in ons inzicht. Maar we moeten ook weer niet de illusie hebben, dat ons zoeken ooit voltooid zal zijn, en dat onderzoekers na ons niets meer te ontdekken zouden hebben.

 

We zullen ook wel moeten kunnen accepteren, dat na de vernieuwing die mensen als Dooyeweerd en Vollenhoven hebben teweeg gebracht, er een periode aanbrak waarin er niet meer zulke enthousiasmerende vernieuwers waren. En dat je bij het vervullen van vacatures in de wetenschappelijke staf soms moet vaststellen: er is nu even niet een overtuigd en gedreven christen die op dit vakgebied met kop en schouders boven iedereen uitsteekt. Het was in de tijd na Plato en Aristoteles in de oudheid ook zo dat er een minder grote bloei van de Griekse denkcultuur aanbrak. En na de Gouden Eeuw in de Nederlandse schilderkunst is het élan ook een tijd minder groot geweest.

 

Christenen hebben ook altijd de handicap dat ze moeilijk reclame voor zichzelf kunnen maken. We worden, als het goed is, altijd wat geremd door de bijbelse vermaning een ander uitnemender te achten dan onszelf. En in ons oordelen over anderen voelen we ons vaak geroepen ook het goede in hun werk aan te wijzen. Maar in het systeem van beoordeling van wetenschappelijke kwaliteit zoals de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) hanteert, werkt dat nadelig. Want anderen doen dat vaak niet. Er zijn nogal wat mensen die er stugweg vanuit gaan dat iedereen die met hen van mening verschilt, minder intelligent moet zijn dan zijzelf. Prof. Philipse uit Leiden zegt dat ook hardop. Maar prof. dr. C.J. de Vogel was ook zo’n consequente rationaliste, dat ze van mening was dat ieder redelijk mens haast noodzakelijk katholiek (en dan nog wel platoniserend katholiek) zou moeten worden.

 

Een heel opwindende fase in mijn loopbaan is geweest, dat ik door het bestuur van de Evangelische Hogeschool in Amersfoort indertijd uitgenodigd werd om samen met twee anderen een plan te maken voor een vervolg op het basisjaar van die hogeschool. Het bestuur dacht daarbij aan een faculteit ‘bijbelwetenschappen’, waarin de grondtalen van de bijbel, Hebreeuws, Griekse en Latijn zouden worden gedoceerd, maar ook zaken als exegese en dogmatiek, en (christelijke) filosofie. Ik had er eigenlijk vreselijke zin in om aan zo’n onderneming mee te werken. Het leek mij aantrekkelijk om aan zo’n opleiding allerlei mensen part-time als docent te verbinden die al in hun publicaties hadden laten merken, dat ze een eigen positieve invulling gaven aan het ideaal van christelijke wetenschap.

Het plan is niet van de grond gekomen, doordat de man die was aangesteld als de coördinator van de denk-tank, wilde gaan varen op het kompas van dr. F. de Graaff. Dat was een heel knappe man met fascinerende ideeën over Het geheim van de wereldgeschiedenis. Maar voor hem was wetenschap eigenlijk het terrein van de duivel. Hij had eigenlijk een puur gnostische visie op wetenschap. En dat is als basis voor een universitair programma misschien niet zo zinnig.

 

Wie zijn er nu produktief bezig op het gebied van de Reformatorische wijsbegeerte? Ik vond indertijd de manier waarop prof. dr. H.J. van Eikema Hommes gedachten van Dooyeweerd uitwerkte voor de juridische sfeer, heel waardevol. Prof. P.A. Verburg heeft zulke pogingen gedaan op het terrein van de taalwetenschap. Prof. dr. D.M. Bakker stond op het punt daar ook aan bij te dragen, toen hij heel plotseling stierf. Prof. dr. C. Seerveld heeft mij geboeid door zijn alternatieve visie op de sfeer van ‘het esthetische’ en door de manier waarop hij de probleem-historische methode van prof. Vollenhoven nieuw leven inblies voor de studie van de kunstgeschiedenis. Voor de ethiek ben ik overtuigd van de waarde van wat prof. dr. A. Troost in allerlei artikelen heeft aangedragen. Iedereen praat tegenwoordig over ethiek, maar het levert weinig zinnigs op. Ik was erg gecharmeerd van de systematische aanpak van prof. Troost die van de ethiek een ‘praxeologie’ wilde maken en helder wilde onderscheiden tussen de normatieve principes voor de verschillende normatieve wetssferen van de werkelijkheid.

Voor de natuurwetenschappen en de wiskunde heb ik de stellige indruk dat dr. M.D. Stafleu heel veel waardevols bijdraagt. Maar mijn eigen opleiding is onvoldoende om dat echt te kunnen beoordelen.

 

Ik heb een buitengewoon interessant vak. En ook al moest ik onlangs, als decaan van de Faculteit der Wijsbegeerte van de VU, mijzelf een regeling voor vervroegde uittreding aanbieden (waarmee de Faculteit beoogt ruimte te maken voor jong talent), ik wil dat vak nog graag een poosje blijven beoefenen. Want voor je broodwinning kun je dan boeiende boeken lezen, zoals dat van dr. G.H. van Kooten, die je voor de vraag stelt of de apostel Paulus misschien al helemaal de taal sprak van de Griekse filosofen van zijn tijd. En van dr. J.S. Vos, die laatst een boek publiceerde waarin hij betoogde dat diezelfde Paulus volstrekt professioneel gebruik maakte van de redeneermethoden van de Griekse redenaars. En een boek van prof. dr. G.P. Luttikhuizen uit Groningen over De veelvormigheid van het vroegste christendom. Dat dwingt je, na te denken over de vraag, of er gesproken kan worden van een ‘bijbelse visie’ op de mens en de wereld, die verschilt van de Grieks-filosofische. En of je wel kunt spreken van de inhoud van ‘het christelijk geloof’, of dat er eigenlijk allerlei ‘christelijke geloven’ zijn en zijn geweest.

Nog iets verder gaat de vraag, die een student onlangs in een werkstuk aan de orde stelde, of het wel mogelijk is om de betekenis van een (bijbel-) tekst te achterhalen, en of je wel met recht kunt zeggen dat een allegorische uitlegging van zo’n tekst onjuist is. Iemand als prof. dr. Tj. Baarda demonstreerde op zijn afscheidscollege zelfs dat het niet mogelijk is om met zekerheid vast te stellen, wat de preciese tekst van de engelenzang in de velden van Efrata volgens de evangelist Lukas is geweest.

Dat zijn allemaal lastige kwesties. Maar boeiend! En die raken mijn eigen studiegebied, ook al is hun eigenlijke onderwerp een terrein waarop ik niet zelf actief ben. Dan zou je geneigd kunnen zijn om te zeggen: zij hebben er wel grondig op gestudeerd. Dus moet het wel zo zijn als ze zeggen. Maar dat zou toch ook weer naief zijn en een vorm van ‘autoriteitsgeloof’. Want dan komt toch weer direct in herinnering hoeveel verschil van inzicht er in het wetenschappelijke bedrijf heerst. Ik houd allerlei kritische vragen over: zou er zo’n succes van de prediking van Paulus geweest zijn, als wat hij beweerde, niet wezenlijk verschilde van wat Griekse filosofen boden? En als niet hij zelf de brieven op zijn naam geschreven heeft, maar leerlingen en leerlingen van leerlingen, zoals dr. van Kooten beweert? En hoe is te begrijpen dat ook apocriefe gnostische evangeliën in Jezus degene zien door wie ‘het geheimenis dat voor vroegere geslachten verborgen was’ geopenbaard is? En die vragen weerhouden mij ervan, de resultaten van zulke studies direct voor zoete koek te slikken.

De mensen die met dubbeltjes en kwartjes in hun VU-busjes spaarden, hadden de hoop dat hun kinderen mee zouden doen in het wetenschappelijk bedrijf, omdat het niet het bedrijf van de duivel is, maar een levensterrein waarover Christus souverein is, zoals dr. A. Kuyper in 1880 zei. Dat een christen op dat terrein zou willen bezig zijn ‘alsof God niet bestaat’, daar zouden zij versteld van hebben gestaan. En het is ook te zot voor woorden!

Relevante literatuur:

Bos, A.P., ‘Wetenschap en zin-ervaring in H.M. Kuitert’s Summa contra fideles’, in R. Kuiper (ed.), Kuitert onder kritiek (Amsterdam 1993) 19-35

Bos, A.P., ‘Dooyeweerd en de wijsbegeerte van de oudheid’, in H.G. Geertsema e.a. (eds), Herman Dooyeweerd 1894-1971. Breedte en actualiteit van zijn filosofie (Kampen 1994) 197-227

Bos, A.P., Geboeid door Plato. Het christelijk geloof bekneld door het glinsterend pantser van de Griekse filosofie (Kampen 1996)

Bos, A.P., ‘Het thema van de “beroving van de Egyptenaren”’ , in idem, Geboeid door Plato (1996) 58-76

Bos, A.P., De ziel en haar voertuig. Aristoteles’ psychologie geherinterpreteerd en de eenheid van zijn oeuvre gedemonstreerd (Leende 1999)

Bos, A.P., The soul and its instrumental body. A reinterpretation of Aristotle’s philosophy of living nature (Leiden 2003)

Dooyeweerd, H., Vernieuwing en bezinning. Om het reformatorisch grondmotief (1958; 2e dr. Zutphen 1963)

Eikema Hommes, H.J. van, De elementaire grondbegrippen der rechtswetenschap. Een juridische methodologie (Deventer 1972)

Klapwijk, J., ‘Antithesis, synthesis, and the idea of transformational philosophy’, Philosophia Reformata 51 (1986) 138-152

Kooten, G.H. van, The Pauline debate on the cosmos: Graeco-Roman cosmology and Jewish eschatology in Paul and in the Pseudo-Pauline Letters to the Colossians and the Ephesians (diss. R.U. Leiden 2001)

Koten, G.H. van, Paulus en de kosmos. Het vroege christendom temidden van de andere Grieks-Romeinse filosofieën. Essay (Zoetermeer 2002)

Luttikhuizen, G.P., De veelvormigheid van het vroegste christendom (Delft 2002)

Stafleu, M.D., De verborgen structuur. Wijsgerige beschouwingen over natuurlijke structuren en hun samenhang (Amsterdam 1989)

Stafleu, M.D., Een wereld vol relaties. Karakter en zin van natuurlijke dingen en processen (Amsterdam 2002)

Verburg, P.A., ‘Delosis and clarity’, in Philosophy and Christianity (Feestbundel voor H. Dooyeweerd (Kampen/Amsterdam 1965)

Vos, J.S., Die Kunst der Argumentation bei Paulus. Studien zur antiken Rhetorik (Tübingen 2002)

Dit interview is gehouden door Pieter de Boer & Jeroen Geelhoed