Nooit heb ik hen weergezien

Tijdens de geschiedenislessen op school heb ik weinig meegekregen van het drama dat zich heeft afgespeeld rond het Armeense volk; maar misschien heb ik toen niet goed opgelet. Het boek van Alexanian heeft me met mijn neus op de feiten gedrukt. Het doet sterk denken aan de ervaringen van een Holocaustoverlevende. Yervant Alexanian werd geboren in 1895, het jaar waarin de Hamidische bloedbaden plaatsvonden, waarbij zo’n tweehonderd- tot driehonderdduizend Armeniërs en Assyrische christenen tijdens pogroms het leven lieten. Dit was tijdens de regeerperiode van sultan Abdul Hamid II.

De inleiding op het verhaal door Sergio La Porta geeft een goede inkadering van de positie van de Armeniërs in het begin van de twintigste eeuw. Het boek is voorzien van zeer veel foto’s, brieven, tekeningen en kopieën van documenten waaruit duidelijk blijkt dat deze geschiedenis niet verzonnen is. Dat het om een genocide ging is volgens La Porta op te maken uit de volgende drie kenmerken: “De georganiseerde manier waarop die werd uitgevoerd, het gebruik van technologie door de daders en de poging om de uitvoering te ‘legaliseren’.”

Hij schrijft over vernedering, gevechten op straat en beroving door de Turken. Maar hij verhaalt ook dat er Turken waren die het opnamen voor de Armeniërs, soms met gevaar voor eigen leven. In Yervants stad werden in 1915, wijk na wijk, de Armeniërs “overgebracht naar een stabielere regio”, hun spullen hoefden ze niet mee te nemen, “die zouden worden nagestuurd”. Van zijn eenenvijftig familieleden die zijn gedeporteerd, heeft hij niemand weergezien (vandaar de titel van het boek). Zij zijn allen omgekomen tijdens de dodenmars de Kardashlar Yokus op. In totaal zijn in dat jaar tijdens de grote etnische zuiveringen meer dan anderhalf miljoen mensen vermoord en een half miljoen mensen verdreven.

Yervant heeft, door te dienen als Armeens soldaat in het Turkse leger, de genocide overleefd. Door de seinhoorn te bespelen en als kleermaker te werken redde hij zijn leven. Na vele ontberingen en omzwervingen komt hij in 1920 in de Verenigde Staten terecht. Daar zette hij zich in voor de overlevenden van de Armeense genocide en heeft hij zijn ervaringen op schrift gesteld. Deze zijn nu postuum door zijn dochter uitgegeven. Een zeer aangrijpend verhaal, dat vanwege de ontkenning door Turkije nog steeds actueel is. Ik moest denken aan wat Pieter Oussoren schreef in het nawoord van Geloof laat een muur vallen, over dominee Christian Führer. Hij schreef: “Mij is gevraagd – en niet alleen van Turkse zijde – om de verschrikkelijke gebeurtenissen van 1915 géén genocide te noemen, want het woord genocide is aanstootgevend. Ik ben hier niet om aanstoot te geven, dus zal ik het woord genocide niet gebruiken. Wel vroeg ik mij af hoe je een monsterachtige moordpartij dán moet noemen. Hoe noemen wij Duitsers het eigenlijk wat wij in de Hitlertijd hebben aangericht? Zes miljoen Joden vermoord, nog meer miljoenen Sovjetburgers de dood in gejaagd, en dan nog eens alle bijkomende schade aan mensen, dieren en dingen… Holocaust en Shoah zijn net als ‘genocide’ nog te keurige woorden voor periodes van bloeddorstige waanzin in de geschiedenis van de mensheid. Het is niet aan ons Duitsers om Turkije de maat te nemen, maar in schaamte over wat mijn eigen volk in Europa heeft aangericht vraag ik aan mijn Turkse vrienden om voor de gebeurtenissen van 1915 een beter woord te vinden dan strafexpeditie…”.

 

Naar aanleiding van

Yervant Alexanian, Nooit heb ik hen weergezien. Een Armeense soldaat in het Osmaans-Turkse leger tijdens de genocide, vertaling Marianne van Reenen, Aldo, Kampen, 2018