Maarten Verkerk: de christelijke filosofie eigent zich uitstekend voor het doordenken van actuele maatschappelijke problemen

Wat is de relevantie van de reformatorisch wijsgerige traditie voor nu? In welke zin is de reformatorische wijsbegeerte belangrijk geweest voor mensen persoonlijk? Wat hebben we te vertellen aan een nieuwe generatie? Hoe geven we de reformatorisch wijsgerige traditie door? Om hier een antwoord op te kunnen geven, moet je de filosoof als mens leren kennen. Daarom heet deze artikelenreeks Mijn filosofie. Ditmaal zijn we in gesprek met dr. Maarten Verkerk

Hoe bent u met de reformatorische wijsbegeerte in aanraking gekomen?

‘Het eerste contact ontstond toen Schuurman promoveerde. Ik studeerde in Utrecht en met een aantal studenten van de VGSU zijn we naar zijn promotie geweest. Ik was toen tweedejaars. We hebben toen zijn proefschrift bestudeerd en dat viel me niet mee. Kort daarna volgde ik de colleges reformatorische wijsbegeerte van K. Popma in Utrecht. Popma was bijzonder erudiet. Maar ook hier en daar wat chaotisch. Voor mij waren deze colleges eigenlijk te moeilijk. Later volgde ik de colleges van J. Dengerink. Zijn colleges waren veel systematischer. Bovendien legde hij de stof goed uit. In die tijd ben ik ook een poos gestopt met mijn chemiestudie en heb alleen maar filosofie gedaan. Onder andere volgde ik het college ‘het waarheidsprobleem’ bij de filosofische faculteit (filosofie van de natuurwetenschappen). Ik vond dat vanuit mijn geloof een lastig college. Ik had zelf nog onvoldoende inzicht in de relatie tussen Bijbel, geloof en wetenschap. Staat waarheid in de natuurwetenschap op gespannen voet met waarheid in de Bijbel? Daar heb ik last van gehad. Ik heb daar toen ook wel eens met Sander Griffioen over gesproken. We zijn in die tijd een ‘werkgroep Dooyeweerd’ begonnen op initiatief van professor Dengerink. In twee jaar hebben we grote delen van de New Critique doorgenomen en er met elkaar over gediscussieerd. De werkgroep vond plaats bij de familie Dengerink thuis. We aten eerst samen. Het was gezellig en we hadden goede gesprekken. Een goede sfeer om met filosofie bezig te zijn, want de New Critique was moeilijk. Dooyeweerd schreef in zijn voorwoord, kort gezegd, de boodschap: maak je borst maar nat! Maar uiteindelijk is het erg belangrijk geweest voor mijn vorming. Die werkgroep werd voor mij een doorbraak. Het heeft me een ander zicht op de relatie geloof, werkelijkheid en wetenschap gegeven.’

Welk ander zicht heeft het u gegeven?

‘Dat zijn drie belangrijke inzichten. In de eerste plaats is dat de ontdekking dat alle wetenschap religieus bepaald is. Dat was voor mij erg bevrijdend. In mijn studie nam de ratio een bijzonder grote plaats in. Ook in de kerkgemeenschap waarin in groot geworden ben – de gereformeerde kerken vrijgemaakt – waren veel discussies sterk rationeel getint. Dat heb ik leren relativeren. De ratio staat altijd onder het beslag van een geloof. Dat gaf me zicht op de relatie die ik als christelijke wetenschapper heb met andere wetenschappers. Welke basisgedachte iemand over de werkelijkheid heeft, bepaalt namelijk al een hoop van de conclusies die hij of zij trekt. Dat maakte mij een stuk meer ontspannen om andere theorieën te doordenken en met andere theorieën mee te denken. Andere theorieën, die in strijd zijn (of lijken) met de bijbel, zijn geen bedreiging voor mij. Ze zijn juist een uitdaging. Ik noemde net het ‘met theorieën meedenken’. Je kunt een filosofie of een theorie direct bekritiseren, met de grond gelijkmaken omdat ze niet vanuit een christelijke wortel komen, maar dat vind ik oppervlakkige kritiek. Door met theorieën mee te denken, serieus te nemen en tegelijkertijd te kijken naar de vooronderstellingen, kom je echt een stap verder. Laat ik een voorbeeld geven. Mijn opvoeding was fel anti-communistisch. Later, mede door de reformatorische wijsbegeerte, zag ik dat het communisme een belangrijk deel van de werkelijkheid beschrijft. Zij zijn óók bezig geweest met het ontdekken van bepaalde patronen (van overheersing) in de werkelijkheid van God. En dat geldt voor veel stromingen in de wetenschap. Je kunt hun theorieën prima gebruiken. Neem een stroming als de sociotechniek. Die kun je als christenmanager alleen maar tot je schade veronachtzamen. Maar, tegelijkertijd moet je kritisch blijven en op zoek gaan naar de wortels, de veronderstellingen.’

‘De notie dat wetenschap en theorieën religieus bepaald zijn leerde mij tegelijk om scherp te kijken en te luisteren naar mensen. Ogenschijnlijk losse opmerkingen van mensen laten veel van hun wereldbeeld zien. Als je dat ontdekt hebt, dan ga anders naar mensen kijken. Ik heb daar ook wel last van gehad. Eén van mijn bazen zei eens: ‘een arbeider wil alleen maar geld zien’. Zo’n opmerking verraadde niet alleen veel over zijn eigen mensbeeld, maar door deze opmerking ging ik ook anders naar hem kijken. We hebben dan ook niet zolang samengewerkt. Het radix-denken, de idee dat wetenschap een religieuze wortel heeft, is dus nog steeds razend actueel. Ook in de organisatiekunde.’

‘Het tweede belangrijke inzicht dat ik kreeg dankzij de christelijke wijsbegeerte is een beter gevoel voor de structuur van de werkelijkheid. De kosmologie of ontologie zoals die door Dooyeweerd en Vollenhoven ontwikkeld is, kunnen mensen in de vakwetenschappen uitermate goed gebruiken. Bijvoorbeeld, Frederick Taylor, een organisatiekundige en vader van het Scientific Management, werkte met name met twee aspecten: een technisch en een economisch aspect. Hij zag deze twee aspecten als losstaand van elkaar. Maar later bleek dat de twee elkaar beïnvloedden en dat er veel meer dan twee invalshoeken waren. Taylor kreeg veel kritiek, omdat hij alleen maar oog had voor efficiency in processen en geen oog voor de mens in organisaties had. Toch is zijn manier van denken nog steeds oppermachtig in organisaties. In de laatste decennia zijn verschillende nieuwe theorieën ontwikkeld die recht doen aan de menselijke maat in organisaties, die aandacht hebben voor niet alleen technische en economische aspecten, maar ook voor psychologische, sociale en morele dimensies. In al deze theorieën komt – direct of indirect – de vraag naar voren hoe al deze verschillende aspecten zich verhouden. Ik ken geen enkele filosofische benadering die daar een antwoord op heeft, behalve de kosmologie van Dooyeweerd. De reformatorische wijsbegeerte laat zien hoe de verschillende aspecten van de werkelijkheid zich tot elkaar verhouden. Ik krijg wel eens de indruk dat wetenschappers uit de vakwetenschappen vaak veel enthousiaster zijn over Dooyeweerd dan de vakfilosofen. Misschien komt dat omdat juist de vakwetenschappen een kosmologie nodig hebben om hun eigen vak te doordenken en de relaties tot de gehele werkelijkheid te beschrijven. Het leuke is dat Dooyeweerd in de opbouw van zijn kosmologie veel gebruik maakt van de vakwetenschappen, zoals de structuur een boom, een kunstwerk, een organisatie of iets dergelijks. Dat herkent de vakwetenschapper.’

Waarom zijn vakfilosofen dan niet zo enthousiast over Dooyeweerd?

‘Ik vind die vraag niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Misschien speelt een rol dat de filosofie na Dooyeweerd zich sterk ontwikkeld heeft, denk maar aan de hele taalfilosofie en het postmoderne denken. Er komen veel vragen op die Dooyeweerd nog niet kende en waar hij dus ook geen antwoord op kon formuleren. In die zin is zijn werk tijdgebonden. Daarom zie ik het ook als taak van christenfilosofen (en de vereniging) om Dooyeweerd op filosofisch niveau te actualiseren. Dat is een hele klus, dat weet ik. Maar het is het wel waard. Er is al veel goed werk gebeurd. Naar mijn indruk zou een uitgebreide filosofische confrontatie met hedendaagse stromingen, zoals Mekkes dat deed met het existentialisme en Dooyeweerd met het neo-Kantianisme, van groot belang zijn. Dat prikkelt mij. Alleen heb ik niet de kennis om zo’n actualisatie op filosofisch niveau uit te voeren. Maar het is wel belangrijk. Christenen moeten het christelijk wijsgerig denken vernieuwen. Want, we hebben wat te zeggen!’

Is het christelijke karakter geen drempel voor andere vakfilosofen?

‘Dan krijg je het over de vraag of het is ‘christelijke filosofie’ of ‘filosofie door christenen’. Dat is een onvruchtbare vraagstelling. Je moet met meer woorden spreken, zeg ik altijd maar. Als eerste, heel de werkelijkheid is de werkelijkheid van Christus is. Alle mensen zijn geschapen naar zijn Beeld. In die werkelijkheid leven christenen, moslims, en humanisten samen. Respect voor de ander, respect voor de visie van de ander heeft vindt daarin zijn grond. Tegelijkertijd moet alles in deze werkelijkheid gericht zijn op Christus. In de concrete situatie wordt de christen gevraagd zo te handelen dat dát naar voren komt. Daar komt dan ook het verschil met de boeddhist en de moslim en de humanist naar voren.

In mijn dagelijkse werk gebruik ik zelden Bijbelse argumenten. Toch weet iedereen met wie ik samenwerk weet dat ik christen ben. Ik probeer expliciete Bijbelse gegevens te ‘vertalen’ naar visies, concepties en oplossingen die aansluiten bij het concrete probleem, de taal van de gebruiker, en stand van zaken in de organisatiekunde. Binnen mijn verantwoordelijkheid kijk ik niet alleen kijk naar omzet en productie, maar heb ik ook aandacht voor medewerkers, klanten, milieu, dienstbaarheid, en rechtvaardigheid. Juist voor dat ‘vertalen’ heb je een christelijke levenshouding en een goed doordachte filosofie nodig. Maar juist omdat ik probeer die vertaling te geven en zo bij te dragen aan de ontwikkeling van de organisatie en het oplossen van actuele problemen kan ik met mijn (niet-christelijke) collega’s goed in gesprek blijven. Soms praat je verder door. Dan kom je vanzelf op de wortels van je denken, op het geloof. Datgene waar je het fundamenteel over (on-) eens bent.

Er zijn verschillende manieren om – laat ik me beperken tot mijn huidige vakgebied – als christen te reflecteren op organisaties. Dat kan op een impliciete manier, zoals ik net aangaf door bijbelse waarden en normen te ‘vertalen’ in het organisatiekundig ‘discours’ zonder fundamentele achtergronden expliciet te maken. Maar het kan ook op een expliciete en profetische manier. Bram van de Beek spreekt in een van zijn laatste boek over ‘ontmaskeren’, de wortels van het denken bloot leggen. Dat is ook een taak van de christenfilosoof. En als je dat laatste doet, dan werp je – naar mijn ervaring – soms een grote drempel op voor je niet-gelovige collega. Hij of zij snapt het doodgewoon niet. Of is het fundamenteel met je oneens. Anderen vinden het fijn om fundamentele noties over mens, arbeid en organisaties te bespreken.

We zijn benieuwd naar het derde inzicht…

‘Als derde punt wil ik noemen wat ik geleerd heb van Mekkes, namelijk over de relatie tussen het woord van God, de wetenschap, de werkelijkheid en Christus. Daar is op geen enkele manier een spanning tussen, zo ontdekte ik. Dat was voor mij zo bevrijdend, omdat er bijvoorbeeld in de gereformeerde wereld soms wel een spanning tussen het woord van God en de wetenschap leeft. Je ziet dat bijvoorbeeld in de discussie rond schepping en evolutie. Dan wordt er op een bijzonder gekunstelde manier met fossielen omgegaan. Maar de fossielen zíjn ontdekt in Zijn werkelijkheid. Het kan elkaar dus niet tegenspreken.

De werkelijkheid die God heeft gemaakt zit ingewikkeld in elkaar. Theorieën zoals die binnen de reformatorische wijsbegeerte worden gehanteerd doen recht aan die complexe werkelijkheid van God. Zo leer je ook met een bredere blik kijken naar de vraagstukken die je oppakt, zoals ik dat bijvoorbeeld gedaan heb met het feminisme, kunstmatige intelligentie en de organisatiekunde.’

Stel, u schrijft voor managers een pocket-boek met tips vanuit de reformatorische wijsbegeerte. Wat komt er in te staan?

‘In de eerste plaats dat elke organisatie wordt ontworpen vanuit een religieus bepaalde visie op de mens en op de werkelijkheid. En daardoor drukt elke organisatie ook een bepaalde waarde uit naar de samenleving. Daar moet je je als manager en als medewerker bewust van zijn. Het tweede wat er in die pocket zou komen is dat de werkelijkheid multi-dimensioneel is. Dat betekent dat normen ook multi-dimensioneel zijn. Er zijn verschillende typen normen: economische, sociale, ethische en zo voort. Een manager moet zich richten op simultane realisatie van verschillende typen normen. En dat is mogelijk. Het is mogelijk om als bedrijf uitermate rendabel te zijn en tegelijkertijd de milieuvervuiling terug te dringen en bijvoorbeeld de werksfeer te verbeteren. Een manager moet zich dus richten op het ruimschoots realiseren van de verschillende normen in Gods werkelijkheid. Een enkele keer is het niet mogelijk om aan alle verschillende typen normen te voldoen. Maar dat is slechts een enkele keer. Bijvoorbeeld: toen ik manager was van een glasfabriek móest ik investeren vanwege aangescherpte milieunormen. Dat was niet rendabel in economische termen. Ik kon ook het proces niet zo verbeteren dat het verbeterde proces inclusief aangescherpte milieunormen wel economisch rendabel was. En op die manier een simultane realisatie van normen – in dit geval economische en milieu-technische – te realiseren. Zeker als je denkt in termen van integraal verbeteren dan is het vaak mogelijk om tegelijkertijd verbeteringen te realiseren op sociaal, economische, technisch en milieu-technisch gebied. Een houding als: ‘het naleven van de Nederlandse wetgeving is het maximale wat je als organisatie hoeft te doen’ is geen goede houding voor een manager, ook economisch niet.’

Welke boeken zijn voor u ‘klassiekers’ geweest?

‘In de eerste plaats is dat de New Critique van Dooyeweerd. Maar er zijn er meer. Ik denk dan aan Goudzwaards Kapitalisme en vooruitgang, aan Transformationele filosofie van Klapwijk en aan Scheppingsopenbaring en filosofie van Mekkes. Dat zijn mijn klassiekers op het gebied van de christelijke filosofie. En natuurlijk niet te vergeten de boeken van Van Riessen en Schuurman op het gebied van de filosofie van de techniek. Als manager heb ik natuurlijk weer een aantal andere klassiekers, maar ik grijp vanuit mijn vakgebied vaak terug naar de filosofie. Ik probeer dan ook de verbinding te leggen tussen mijn vakgebied en de filosofie. En dat is bij de reformatorische wijsbegeerte ook goed mogelijk. Het is trouwens niet alleen goed mogelijk, maar ook nodig. Ik ken bijvoorbeeld geen enkel boek waarbij het ontwerpen van organisaties in verband wordt gebracht met ethiek. Terwijl die twee ontzettend veel met elkaar te maken hebben. En om de verbanden uit te zoeken, gebruik ik mijn klassiekers. Mijn promotor, die me begeleidt bij het proefschrift waar ik nu mee bezig ben, zegt dan ook vaak uitdagend: “laat me maar eens zien wat het christendom betekent”.’

Hoe ziet u de toekomst van de reformatorische wijsbegeerte?

‘De leerstoelen zijn zéér belangrijk. Hoeveel generaties studenten zijn al niet gevormd door de colleges van onze hoogleraren? We moeten hiermee doorgaan en het ook uitbreiden. We hebben namelijk echt iets te vertellen in de wereld van de wetenschap. Ik heb wel wel zorg voor de toekomst op het gebied van de hoogleraren. Als je kijkt naar de techniek, dan hebben helemaal niet zoveel mensen binnen onze beweging een techniek-achtergrond. De spoeling is daar dun. Hetzelfde geldt voor de vakfilosofie. In dat vakgebied is het ook niet zo dik bezaaid. Aan de kant zijn er ook grote uitdagingen en gebeuren er ook mooie dingen. Professor Schuurman is bezig met het opzetten van een fonds. Verschillende afstudeerscripties worden gebruikt, al kan dat nog wel verbeterd worden. En de nieuwe master-opleiding aan de VU (Christian Sciences) is ook een enorme uitdaging. Met het benutten van zulke uitdagingen moeten we doorgaan, maar vanwege de beperkte mogelijkheden moeten we dat heel pragmatisch doen. Ikzelf woon ver in het zuiden van het land. Daardoor heb ik wel wat beperkingen, maar ik probeer er zoveel mogelijk uit te halen. Ik werk bijvoorbeeld veel samen met Arthur Zijlstra. Mijn nieuwe proefschrift over verantwoordelijkheidsprocessen in technische organisaties – de titel is: Trust and Power on the Shop Floor. An ethnographical, ethical,and philosophical study to responsible behaviour in industrial organisations – is in het Engels geschreven. Ik wil het ook uitgeven in het buitenland, er stukken uit bewerken en herschrijven voor een breder publiek. Zodat onze inzichten zowel beschikbaar zijn in de christelijke literatuur en lectuur als de niet-christelijke boeken en tijdschriften. We moeten ons gedachtegoed continue vernieuwen en verzilveren.’

Wilt u de reformatorisch wijsgerige traditie dan niet een beetje populariseren?

‘Populariseren is niet het juiste woord. Maar je moet er wel oog voor hebben dat je óók laagdrempelig schrijft. Dat vind ik ook een taak van de vereniging. Stevige artikelen kunnen best óók bewerkt worden voor een breder publiek. Dat vraagt een andere aanpak. We moeten onze boodschap meer verkopen, want we hébben een boodschap. En we hebben een rijke traditie die we moeten uitdragen. Ik probeer dat voor mezelf ook praktisch te vertalen. Als verenigingen of stichtingen, bijvoorbeeld de RMU of de GMV me vragen voor een lezing, kom ik als het ook maar enigszins kan.’ ‘Wat ik me overigens wel eens afvraag is of we sommige echte zware filosofische discussies, bijvoorbeeld over de precieze interpretatie van de probleem-historische methode van Vollenhoven, wel tot op het bot moeten voeren. Ik denk het niet. Het is te technisch, te wereldvreemd, te intern gericht en heeft te weinig relevantie. We moeten juist de actuele maatschappelijke problemen doordenken, want daar eigent de christelijke filosofie zich uitstekend voor.’

Dit interview is gehouden door Pieter de Boer & Jeroen Geelhoed